donderdag 19 mei 2011

Onder de wieken slapen mensen.....

Onder de wieken slapen mensen...... 

Het is zomaar een vroege zaterdagochtend. 
Mijn loopje naar de molen is zonnig en stil. 
Het dorp is van vogels en mensen met honden. 
Achter ramen zie ik anderen met ochtendkranten en mokken. 
Het is een prettig loopje zo naar mijn werk. 

Op zo'n ochtend als deze voelt de molen een beetje van mij. 
Ik kom dan eigenlijk een beetje thuis. 
Zo gauw de sleutel in het slot gaat beginnen vaste rituelen. 
Vlag in de houder. 
Krant uit de brievenbus en óp de stamtafel. 
Lampen, radio en kaarsen aan. 
Ik scharrel wat heen en weer met boter en borden. 
Het vuur gaat aan voor eieren en ik pers een kan vol verse sinaasappelen. 
Geuren van koffie en brood verspreiden zich door de molen en boven mijn hoofd hoor ik vloeren kraken. 
En dan denk ik even: "Ze zijn wakker" 

Het is altijd weer een nieuw begin als je de gasten ontmoet. 
Ieder bezoek is anders. 
Ieder mens is anders. 
Iedere keer een nieuw verhaal. 

Langzaam kwamen ze naar beneden. 
Al wat op leeftijd. 
Met z'n twee. 
Ze stelden zich voor en keken wat onwennig, maar genietend om zich heen. 
Ik bracht hun koffie en verder nog een hele tafel vol. 

Ze zaten bij het raampje. 
Recht tegenover elkaar. 
Voorzichtig begon ik over hun zoon, die hun deze overnachting had geschonken. 
De ogen van de oude moeder straalden me toe. 
Ja. 
Hun zoon. 
Zo attent. 
Zo fijn dat hij dit had bedacht ook. 
Het feit dat hij had gezocht naar deze plek. 

De moeder had de eerste dertien jaar van haar leven doorgebracht in een molen. 
Ergens in Noord-Holland. 
Midden tussen water en weilanden. 
Ze vertelde van een tijd dat molenaars tevens rietdekkers waren en banenvegers in de winter. 
Dat het vaak hele families waren en dat men onderling nog wel eens van molen ruilde. 
Ze schetste mij de hongerwinter. 
Dat ze boven in haar molen stond en keek naar het veld. 
Dat daar een jongetje liep in vodden en lompen. 
Vies en hongerig. 
Zoekend in stroompjes water naar kleine visjes. 
Dat ze naar het jongetje keek en dat hij terug keek naar haar. 
Twee Hollandse kinderen. 
Dat moment. 
Ze was het nooit vergeten. 

En van de lange rij hongerigen bij de molen van haar vader. 
Kilometers gelopen vanuit druk bevolkte en verwoeste steden. 
Met een gedeukt emaillen pannetje in hun magere handen. 
Ze stonden te wachten op gevangen Stekelbaarsjes uit de vaart. 
In hun monden gepropt zo gauw ze het kregen. 
Zo weinig. 
Zo'n honger. 
Het pannetje overbodig in hun grauwe vingers geklemd. 

De twee gasten staan voor de oude foto's in de molen. 
Herinneringen komen boven. 
Verhalen komen los. 
Over geluiden van vogels. 
Van stilte. 

Als ze gaan schudden we elkaar de handen. 
We kijken in elkaars ogen. 
Ik ben geraakt door hun verhalen. 
Uit een andere tijd. 
Geraakt door hun samenzijn. 
Door hun bezoek. 
De man zegt : "we voelden ons familie, geen gasten". 


Het is altijd weer een nieuw begin als je de gasten ontmoet. 
Ieder bezoek is anders. 
Ieder mens is anders. 
Iedere keer een nieuw verhaal.